11-04-2022 · Visie

Desinvesteren of niet desinvesteren – dat is niet de vraag

Een van de meest verhitte discussies als het gaat om duurzaam beleggen is op dit moment zonder meer die over de vraag of beleggers moeten kiezen voor engagement of desinvestering.

    Auteurs

  • Peter van der Werf - Head of Engagement

    Peter van der Werf

    Head of Engagement

Voor sommige belanghebbenden, zoals ngo's en milieubewegingen, is het antwoord op die vraag glashelder. Die willen namelijk dat beleggers stoppen met beleggen in bedrijven en complete industrieën die de toekomst van onze planeet in gevaar brengen. In hun ogen moeten ze het geld verplaatsen naar sectoren met een positieve impact op het klimaat. De tijd van praten is voorbij, zeggen ze, omdat de verandering veel te traag gaat – als daar überhaupt al sprake van is.

Voor vermogensbeheerders ligt dit wat gecompliceerder. De vraag is niet 'desinvesteren of niet desinvesteren', maar 'op welk moment leidt een onsuccesvolle engagement tot desinvestering'? Wij zijn er sterk van overtuigd dat vermogensbeheerders via engagement onder meer producenten van fossiele brandstoffen en petrochemische bedrijven naar een duurzamere toekomst kunnen loodsen, terwijl ze bij desinvestering helemaal niets meer in te brengen hebben. Andere belanghebbenden die minder waarde hechten aan duurzaamheid, nemen dan namelijk gewoon hun plaats in.

Het is een dunne lijn, zeker voor Peter van der Werf, senior manager engagement, en Nick Spooner, engagementspecialist gericht op klimaatverandering, want zij hebben ook nog te maken met de wensen van klanten en moeten samenwerken met beleggingsteams. In november 2021 hebben ze het programma Versnelling richting Parijs geïntroduceerd (zie tekstvak).

Spooner: “Engagement en desinvestering zijn allebei nodig. En dat proberen we ook duidelijk te maken in ons programma Versnelling richting Parijs. We willen af van de valse tweedeling tussen engagement en desinvestering en vragen ons juist af hoe deze tools samen ingezet kunnen worden.” In tegenstelling tot ngo's en milieubewegingen streeft een vermogensbeheerder die in dialoog gaat met bedrijven, door de aard van de sector, zowel een betere wereld als duidelijke financiële doelen na.

Versnelling richting Parijs

Met dit engagementprogramma proberen we klimaatactie af te dwingen bij 200 bedrijven die een grote CO2-voetafdruk hebben en nog te weinig doen om over te stappen op een CO2-arm bedrijfsmodel. De actieve engagement is gericht op een stuk of 15 van deze bedrijven, waardoor het engagementteam voor maximale impact kan gaan. Dit team spoort de bedrijven aan om klimaatmaatregelen te nemen en daarmee de legitimiteit van hun bedrijfsvoering voor de lange termijn veilig te stellen. Er zijn acht engagementdoelstellingen opgesteld, die zijn afgestemd op de Net Zero Benchmark van de Climate Action 100+. Daarnaast is voor de bedrijven die nieuwe kolencentrales ontwikkelen, een negende engagementdoelstelling opgesteld die prioriteit geeft aan de transitie naar schone energiebronnen.

Twee soorten engagement

Hoe start een engagement? Om te beginnen is het belangrijk om te weten dat we bij Robeco twee soorten engagement kennen, zegt Van der Werf. “De meeste van onze dialogen vallen onder wat wij Value Engagement noemen. Daarbij proberen de engagementspecialisten waarde toe te voegen aan de beleggingsbenadering door het duurzaamheidsrisico bij bedrijven te verlagen, en daarmee ook het risico van effecten in de portefeuille, of door meer informatie in te winnen die beter onderbouwde beleggingsbeslissingen mogelijk maakt.”

“Soms komen bij een dialoog zaken aan het licht waar de financieel analist nog niet van op de hoogte was. Dat kan dan van invloed zijn op zijn oordeel”, legt Van der Werf uit. “Als we een Value Engagement zonder succes afsluiten, bekijken de portefeuillemanagers onze conclusies en wegen ze dit negatieve signaal mee in het ESG-integratieproces. Toch is dit slechts een van de vele factoren die een rol spelen in het besluit van de portefeuillemanager om een positie aan te houden, te kopen of te verkopen. Het grootste gedeelte van ons engagementprogramma wordt op deze manier toegepast.”

Er is echter ook nog een tweede soort engagement en dat is de Enhanced Engagement. Wordt die zonder succes afgesloten, dan heeft dat zeker gevolgen. Van der Werf: “De afgelopen 16 jaar is ons team hoofdzakelijk dialogen aangegaan die gingen over wereldwijde controverses en schendingen van het UN Global Compact of OESO-richtlijnen. Maar de laatste tijd hebben we het bereik vergroot naar bijvoorbeeld palmolie. We hebben namelijk vastgesteld dat in die sector een hoger risico bestaat dat bedrijven niet voldoen aan de minimumnormen voor duurzaamheid. Daarom is het voldoen aan onze expliciete minimumnormen nu een zwaarwegende factor in de engagement. We hebben klimaat toegevoegd als ons nieuwste onderwerp, waarbij specifieke consequenties zijn gekoppeld aan bedrijven die niet voldoen aan de doelstellingen van onze Enhanced Engagement.”

Ontdek de nieuwste inzichten via onze maandelijkse e-mailupdates

Ontvang onze Robeco-nieuwsbrief en lees als eerste de nieuwste inzichten en bouw de groenste portfolio op.

Blijf op de hoogte

Verschillende belanghebbenden

Steeds meer belanghebbenden dringen aan op verandering, met de regelgevende macht als belangrijkste drijvende kracht. Heeft dit een ondersteunend effect op engagementprocessen, of zorgt het juist voor conflicten doordat sommige belanghebbenden sneller vooruit willen dan andere?

Spooner: “In de wereld van beleggen en vermogensbeheer zien we dat de focus op stewardshipactiviteiten sinds een jaar of drie toeneemt. Dat komt deels inderdaad door de ontwikkelingen op het gebied van regelgeving, met de Richtlijn van Aandeelhoudersrechten in de EU en ook de stewardshipcode in het VK. En in de markten met een stewardshipcode blijkt de handelwijze van vermogensbeheerders en beleggers ook echt strikter te zijn.”

“We proberen onze kennis over te brengen en de engagement in het hele beleggingsuniversum naar een hoger plan te tillen. Want er komen steeds meer vermogensbeheerders en beleggers op de markt en veel van die bedrijven hebben niet de ervaring die Robeco wel heeft. En door de handen ineen te slaan met deze beleggers kunnen we de kwaliteit van engagement verbeteren en iets doen aan de status quo rond engagementactiviteiten, door innovatief te zijn en nieuwe werkwijzen te ontwikkelen.”

Dat er meer belanghebbenden zijn, helpt volgens Spooner ook bij het aanpakken van milieu- en maatschappelijke kwesties: “Dat is alleen maar gunstig. We leren veel door samen te werken met andere belanghebbenden, en hun perspectieven kunnen echt meer inzicht opleveren en helpen ons eigen standpunt vorm te geven. Zo profiteren we sterk van het onderzoek dat ngo's uitvoeren en van ontwikkelingen in de regelgeving. Ik denk dan ook dat een pluralistische aanpak ontzettend belangrijk is, ook om de netto-uitstoot voor 2050 terug te brengen naar nul. Zeker, soms staan de ambities en doelen van de ngo-gemeenschap en die van de beleggingswereld op gespannen voet met elkaar. Daar moet aan gewerkt worden. Maar in mijn optiek hebben we wel allemaal hetzelfde einddoel. De spanning zit hem vooral in de middelen en trajecten die nodig zijn om dat einddoel te realiseren.”

Volgens Spooner is de discussie over engagement en desinvesteren een goed voorbeeld van de mogelijke wrijving die kan ontstaan over de methodes die beleggers en ngo's willen inzetten. En dat is het gevolg van een te simplistisch beeld over wat nodig is om de netto-uitstoot naar nul te brengen. De transitie vindt niet van de ene op de andere dag plaats en desinvestering heeft niet per se een grote impact op het handelen van olie- en gasmaatschappijen.

“De grootste impact op de echte wereld dwingen we af met onze engagementactiviteiten. Het is ook onze plicht om een dialoog aan te gaan en invloed uit te oefenen op de echte wereld. Op dit moment zijn we nog een van de weinige beleggers die zich bezighouden met dit soort tijdgebonden engagement, maar eigenlijk zou het de norm moeten zijn. De discussie zou dus eigenlijk moeten gaan over de vraag hoe we meer voorwaarden en verantwoordelijkheid rond onze engagement creëren om de gewenste effecten te realiseren.”

“Dus de druk die ngo's uitoefenen op beleggers om te desinvesteren, zorgt er niet alleen voor dat organisaties deze voorwaarden creëren, maar ook dat de kwaliteit en striktheid van de engagementactiviteiten zelf omhoog gaan. Ik denk dat de stewardshipgemeenschap nu niet zo actief zou zijn zonder de druk die ngo's uitoefenen om ook te desinvesteren.”

De fossiele industrie is daar zonder twijfel het belangrijkste voorbeeld van, met enkele grote Nederlandse pensioenfondsen die afgelopen jaar besloten om niet meer te beleggen in deze industrie. Robeco besloot zijn koers te handhaven en de engagement met de fossiele industrie voort te zetten. Van der Werf volgt de discussie op de voet: “De discussie leeft echt onder vermogensbeheerders. De beslissing om te desinvesteren was een reactie op de druk van deelnemers aan de pensioenfondsen, die al een aantal jaar worden geïnformeerd en gemobiliseerd door actiegroepen en ngo's. Ze roepen het bestuur van de pensioenfondsen op om desinvestering als belangrijkste instrument in te zetten voor decarbonisatie van hun portefeuilles.”

“Maar die portefeuilles zijn natuurlijk nog altijd afhankelijk van de reële economie, waar de vraag naar energie niet ineens is verdwenen. Dat zijn allemaal zeer reële stukjes van de puzzel die ieder besluitvormingsorgaan moet zien te leggen. Als wereldwijde vermogensbeheerder hebben wij een heel andere groep belanghebbenden aan wie we verantwoording moeten afleggen. Voor ons is het heel duidelijk dat we via engagement de grootste impact op de echte wereld creëren.

In ieder geval tot op zekere hoogte, want Van der Werf is het ermee eens dat praten om het praten geen enkele zin heeft. “We realiseren ons heel goed dat het instrument na drie, vier jaar praten zonder resultaat zijn effectiviteit verliest en dat het niet geloofwaardig is als je dan zegt ‘we verlengen de dialoog met nog eens vijf jaar en hopelijk zien we dan in 2030 enig resultaat’. Je moet wel ergens een grens trekken.” En dat is precies het proces waar Robeco zich nu nadrukkelijker op richt, zegt Van der Werf. “Die grens wordt straks een restrictie in ons beleggingsbeleid, iets wat natuurlijk gevolgen heeft voor een groot aantal beleggingsstrategieën.”

Netto-nul

Hierin speelt de onlangs door Robeco gepubliceerde Roadmap to Net Zero een rol in. Van der Werf: “Deze routekaart laat zien hoe de langetermijnstrategie van Robeco eruitziet en welke rol engagement speelt in het decarboniseren van onze portefeuilles. We hebben top-down decarbonisatiedoelen voor de Robeco-strategieën, maar er zijn ook bottom-up doelen op basis van onze engagement. Deze engagement is gericht op bedrijven met een hoge CO2-uitstoot die een zeer prominente plaats innemen in de relevante benchmarks voor onze beleggingsstrategieën. We willen graag kunnen blijven beleggen in deze bedrijven als ze erin slagen om te decarboniseren.”

“Uiteindelijk is het een win-winsituatie als de meeste van onze Enhanced Engagements succesvol zijn en we onze belegging in deze bedrijven kunnen voortzetten. We hebben dan namelijk toegang tot de meeste kansen om alpha te genereren, terwijl we tegelijkertijd onze portefeuilles decarboniseren. Het gevaar voor een vermogensbeheerder is dat sommige van deze bedrijven op een bepaald moment verdwijnen uit je beleggingsuniversum, omdat je decarbonisatiedoelen je niet voldoende CO2-budget bieden om nog te beleggen in bedrijven met een hoge uitstoot. Daarom denk ik dat onze tweeledige aanpak ons op termijn helpt de beleggingskansen te maximaliseren en tegelijkertijd onze decarbonisatiedoelen te realiseren.”

Deze spanning tussen het maximaliseren van beleggingskansen en het hanteren van een duurzame beleggingsstrategie neemt in de toekomst alleen maar verder toe. Spooner: “De eerste beslissingen over desinvesteringen volgen na twee jaar engagement. We selecteren de bedrijven op basis van een methodologie met een formule. Daarvoor werken we met een stoplichtsysteem, waarvan de score na verloop van tijd wordt bijgewerkt. Dus een jaar of 18 maanden voor die eerste beslissing over desinvestering kunnen de portefeuillemanagers al zien hoe goed de bedrijven het doen en op een objectieve, kwantitatieve manier bepalen of ze voldoen aan de criteria voor desinvestering of opname in de portefeuille."

“Dit vormt dan de basis voor een robuuste discussie tussen de portefeuillemanagers en de leden van het engagementteam.” Deze beslissing moet worden genomen op basis van feiten en risico's, en niet op basis van gevoel, zegt Spooner. “En dat is ook in het beste belang van de portefeuillemanagers. Want als we op een gegeven moment moeten desinvesteren in een bedrijf, is dat omdat we ons grote zorgen maken over het beheer van klimaatgerelateerde risico's. En als onze zorgen zo groot zijn, is de kans in onze ogen ook aanzienlijk dat dit zijn weerslag gaat hebben op de aandelenkoers en winstgevendheid van het bedrijf.”

Stoplicht

Hoe werkt nou dat stoplichtsysteem in het Enhanced Engagement-programma? In wezen is het systeem gericht op de bedrijven die het slechtst presteren, en op het verbeteren van hun score. Spooner: “We beginnen met de 200 grootste uitstoters op basis van het beleggingsuniversum van Trucost, waarbij wordt gekeken naar alle uitstootscopes – dus niet alleen de uitstoot van een bedrijf zelf, maar ook die in de gehele waardeketen. De meeste van deze bedrijven zijn actief in sectoren met een hoge uitstoot. Denk aan petrochemie, de chemiesector en de staalindustrie. Ook de olie- en gassector is goed vertegenwoordigd. Deze 200 bedrijven hebben we geanalyseerd en we hebben ze een score van 1 tot 4 toegekend.” De engagementspecialisten hebben gekeken naar een aantal overwegingen die ons analytische raamwerk vormgeven: doelen voor de uitstoot van broeikasgassen, of bedrijven 1,5 °C-doelen hebben, de kapitaaluitgaven van een bedrijf, governancekwesties, en of er een goed raamwerk is voor het toezicht op en beheer van klimaatgerelateerde risico's. Hiervoor zijn externe datasets gebruikt, zoals de benchmark van de Climate Action 100+ en gegevens van het Transition Pathway Initiative en andere externe dataleveranciers.

Aan de hand van dit raamwerk konden ze de bedrijven een score toekennen van 1 tot 4, oftewel de kleuren donkergroen, lichtgroen, oranje en rood van het stoplicht. Deze methodologie werd gebruikt om bedrijven te selecteren voor de engagementprogramma's, waarbij we ons richten op de slechtst presterende bedrijven. Spooner: “We hebben in januari 2022 een brief gestuurd naar alle 200 bedrijven om ze op de hoogte te stellen van onze verwachtingen voor het beheren van klimaatgerelateerde risico's en hun uitstoot.”

Van der Werf: “Daarna kijken we wat voor bedrijven de drijfveren zijn om van rood naar oranje te gaan, en vervolgens van oranje naar lichtgroen. We willen dat ze dat traject afleggen. Ieder jaar kijken we opnieuw waar het stoplicht op staat om de voortgang te monitoren. Na 18 maanden of twee jaar moeten we dan van elk afzonderlijk bedrijf een goed beeld hebben of het stoplicht op het punt staat van rood naar oranje te springen, of van oranje naar lichtgroen. Ook kan het zo zijn dat er helemaal geen verbetering te zien is.”

Dat heeft dan consequenties, bevestigt Spooner: “We zijn van plan om de methodologie verder te ontwikkelen en het bereik ervan uit te breiden, zodat we die op termijn kunnen gebruiken om te rapporteren over de afstemming met onze portefeuilles. Eind vorig jaar zijn we van start gegaan met dit programma Versnelling richting Parijs door de bedrijven een brief te sturen waarin we ze laten weten dat ze zijn toegevoegd aan ons engagementprogramma, waarom dat zo is, en dat ze mogelijk te maken krijgen met desinvesteringen als we te weinig voortgang zien tijdens de engagement.” Hoe ziet zo'n engagementproces er eigenlijk uit? Spooner denkt dat hij zeker drie of vier keer per jaar contact heeft met de bedrijven. “Vergeet niet dat we het over bedrijven hebben die niet altijd direct gestimuleerd worden om met beleggers te praten over ESG en klimaat. Soms duurt het dan ook even voordat het eerste gesprek is ingepland. Maar van zo'n beetje de helft van de bedrijven kregen we binnen een aantal weken een positieve reactie.” Voor de meeste van deze bedrijven heeft het engagementteam negen doelstellingen opgesteld, uiteenlopend van broeikasgassen tot de klimaattransitie, klimaatgovernance en kapitaaluitgaven. Spooner: “We willen vooral goede resultaten zien in het beheer en terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in lijn met de doelen in het Akkoord van Parijs. De uitstoot in Scope 1, 2 én 3 welteverstaan. Vooral voor chemische en petrochemische bedrijven is de uitstoot in Scope 3 heel belangrijk, zowel upstream bij de winning van olie en gas als downstream bij het verwerken en recyclen van afval.”

“Je kunt bijvoorbeeld denken aan een chemiebedrijf dat overstapt op biologische materialen, of op het gebruik van waterstof als grondstof of bij het opwekken van energie. Daar zijn grote investeringen voor nodig. Dat zo'n bedrijf bereid is die uitgaven te doen, laat zien dat het echt bezig is met het realiseren van de uitstootdoelstellingen en die niet opstelt om ze gelijk weer te vergeten, of de verantwoordelijk ervoor op het bordje van een toekomstige CEO te gooien.”