De strijd tegen klimaatverandering is geen eenvoudige. De status quo moet doorbroken worden, er zijn nieuwe technologieën nodig en de uitstoot die de opwarming van de aarde veroorzaakt moet omlaag. Kortom, de handen moeten ineengeslagen worden, voor een gezamenlijk doel van levensbelang.
Het vinden van een gezamenlijk belang is een van de grootste uitdagingen in de aanpak van klimaatverandering. Erkennen dat we daar allemaal een rol in spelen en vervolgens afspreken om daar samen in op te trekken is essentieel om impact op de reële wereld te bewerkstelligen.
Lucian Peppelenbos, klimaatstrateeg bij Robeco, stelt dat investeringskapitaal hierin absoluut onmisbaar is, maar dat de reële economie met de juiste prikkels gestuurd moet worden zodat ook de financiering in beweging kan komen.
Deze prikkels moeten verstrekkend zijn. “Voor het decarboniseren van de reële economie zijn beleidskaders nodig en moet je consumenten en technologie aan je kant hebben. Het moet allemaal als een puzzel in elkaar passen. Het is cruciaal dat wij als beleggers vermogen overhevelen naar de groene, circulaire, CO2-arme economie. Maar dan moeten de andere puzzelstukken ook op hun plaats vallen. En dat is de echte uitdaging, denk ik.”
Regeringen spelen een doorslaggevende rol in het aanbieden van doeltreffende prikkels. Het begint al met het vaststellen van goede regelingen voor koolstofprijzen en het zekerstellen dat deze worden geïntegreerd in economische besluitvorming, zodat beleggers en consumenten rekening kunnen houden met de werkelijke kosten van hun keuzes.
Er moet nog veel gebeuren om deze prikkels goed in te stellen. Op dit moment hangt slechts aan een vijfde van de wereldwijde uitstoot een prijskaartje en dat via een scala aan koolstofregelingen. In de meeste van deze regelingen is de prijs te laag, wat betekent dat deze prikkel niet leidt tot gedragsverandering. In de verschillende prijsregelingen bedraagt de gewogen gemiddelde prijs van CO2-uitstoot per ton volgens ramingen USD 2 (World Bank data). Uit berekeningen blijkt dat de prijs per eind 2021 USD 50 en per eind 2030 USD 100 moet zijn om de 1,5 °C-doelstelling te halen.
In regio’s waar de prijs veel realistischer is, heeft dit duidelijk geleid tot gedragsverandering. Een voorbeeld is Europa, waar de prijs van koolstof nu ligt rond de EUR 30 à 35. “Dit leidt bijvoorbeeld echt tot een snellere afbouw van steenkool. En het stimuleert innovatie in de industrie, omdat koolstofarme oplossingen dan zakelijk gezien een realistische optie beginnen te worden”, aldus Peppelenbos.
Hij denkt dat de andere belangrijke rol van regeringen bestaat uit het scheppen van duidelijkheid voor de lange termijn. “Ze moeten voor een bepaald moment in de toekomst heldere grenzen stellen, voor zowel uitstoot als technische standaarden, zodat de markt aan de slag kan.”
Hij haalt als voorbeeld de Nederlandse regering aan, die al jaren geleden aangaf dat al het zakelijk vastgoed per januari 2023 moet beschikken over minimaal energielabel C als eigenaars dat vastgoed willen verhuren of verkopen. “Het gevolg is dat vastgoed nu wordt opgeknapt of van de markt gehaald wordt. De sector had jarenlang de tijd om zich aan te passen en het proces heeft goed gewerkt.”
Een ander voorbeeld is het besluit van diverse Europese landen om de verkoop van niet-elektrische auto’s vanaf 2030 in de ban te doen. Dit heeft geleid tot grote innovaties in de auto-industrie. “Deze prikkels plus helderheid over de lange termijn hebben de industrie dus gedwongen tot uitfasering en transitie. Er is voldoende tijd voor aanpassingen, en de eisen zijn redelijk en sluiten aan bij ons doel voor de toekomst. Ze leiden bovendien tot focus en jagen innovatie aan.”
Om zeker te stellen dat we allemaal in de richting van transitie bewegen, is het cruciaal dat we erkennen dat onze individuele keuzes en handelingen effect hebben op de wereld. Het is gemakkelijk om naar bedrijven te wijzen die tijdens de productie CO2 uitstoten, maar we moeten de rol van consumentengedrag ook niet vergeten.
“Lange tijd waren onze pijlen gericht op de olie- en gasindustrie, die de schuld kreeg van onze klimaatproblemen. Natuurlijk zijn zowel de rol als de verantwoordelijkheid van deze sector enorm, maar wat we vaak vergeten is dat de sector naar olie zoekt omdat wij daarom vragen. Zo lang wij denken dat het normaal is om vijfmaal per jaar naar de zon te vliegen, grote stukken vlees te eten en kleren weg te gooien die een paar maanden gedragen zijn, is ons gedrag een groot deel van het probleem.”
Willen we dit allemaal veranderen, dan moeten zowel vraag als aanbod veranderen. “Ik geloof trouwens niet dat het alleen de consumenten zijn die hun eigen gedrag bepalen. Daar zijn twee partijen voor nodig. Bedrijven bepalen in hoge mate wat consumenten willen kopen.”
De ontwikkelingen in het juridische stelsel helpen het proces versnellen. Overheden en bedrijven worden steeds vaker voor de rechter gedaagd en aangeklaagd voor de gevolgen van hun handelen voor het klimaat. Zo waren bijvoorbeeld rechtszaken tegen de Nederlandse en Franse staat al succesvol. Daarin werden zij aangeklaagd voor nalatigheid in hun plicht jegens burgers om de klimaatverandering aan te pakken. “Met het groeiende aantal zaken ontstaat jurisprudentie die de transitie naar een koolstofarme economie ondersteunt en versnelt.”
De omvang en het tempo van de innovaties in de reële economie bepalen zowel de kansen als risico’s voor beleggers. “Hoewel wij als beleggers toekomstgericht zijn en een leidende rol spelen in onze signalen over de gewenste richting van de markt, bepaalt de reële economie in welke mate deze beleggingskansen zich kunnen ontwikkelen. “Een netto nul-portefeuille is onmogelijk als de reële economie niet dezelfde kant opgaat”, zegt Peppelenbos.
Om alle onderdelen op één lijn te krijgen, moet iedereen zijn verantwoordelijkheid nemen. “Het mag dan wel terecht zijn om de schuld bij de olie-industrie, regeringen of het financiële stelsel te leggen, op dit moment is dat een volkomen verkeerde benadering. We hebben immers allemaal te maken met dezelfde uitdaging en verantwoordelijkheid.”
Wat ons betreft kunnen de onderdelen niet snel genoeg bij elkaar komen, zodat wij in actie kunnen komen. “Wij moeten nu allemaal die rol op ons nemen. Ieder voor zich. Wat de wereld op dit moment nodig heeft, is gespreid leiderschap.”
Maar dan nog is het geen kwestie van simpelweg optellen van tonnen aan kubieke meters broeikasgas, ervan uitgaande dat die informatie überhaupt beschikbaar is. Er zijn drie belangrijke problemen en die vinden hun oorsprong in het feit dat alle gegevens die je over een onderwerp verzamelt per definitie historisch zijn.
“Een fundamenteel probleem van gegevens over CO2-uitstoot is dat ze altijd historisch zijn en gemiddeld zo’n twee jaar teruggrijpen. Kijk je op dit moment naar de bedreigingen van CO2, dan zie je dus de situatie van 2019”, aldus Thijs Markwat, klimaatdatawetenschapper bij Robeco.
“Dat betekent dat je uit de gegevens niet kunt aflezen of een bedrijf al klaar is voor de energietransitie. Wat we nodig hebben, zijn meer cijfers die naar de toekomst kijken. Een CO2-voetafdruk op dit moment zegt weinig over de plannen van een bedrijf om in de toekomst te decarboniseren.”
Het tweede probleem is niet dat er te weinig data is, maar dat die van veel verschillende en elkaar overlappende bronnen komt die vaak tegenstrijdig zijn. “Het is relatief eenvoudig om aan Scope 1- en Scope 2-data te komen, maar er bestaat tussen de verschillende dataproviders nauwelijks enige overeenstemming in de schaal van die gegevens”, zegt Markwat. “Het werkelijke probleem is dat men niet werkt op basis van metingen, maar op basis van modellen. In feite dus op ramingen.”
Bovendien vertellen de Scopes zelf niet het hele verhaal. Een autofabrikant produceert bijvoorbeeld een relatief lage Scope 1- en 2-uitstoot als hij een benzineauto maakt. De gebruiker van die auto gaat echter jarenlang benzine verbranden, wat leidt tot een zeer hoge Scope 3-uitstoot via de uitlaatgassen.
Toch moeten wij ons door deze problemen niet laten weerhouden om in actie te komen. “Sommigen gebruiken het gebrek aan data als excuus om dit onderwerp niet voortvarend aan te hoeven pakken”, zegt Markwat. “We moeten oppassen dat we niet de gehele kwestie als dataprobleem gaan beschouwen. Het is eerder een analytische uitdaging die wordt veroorzaakt door de data zelf. We weten heel goed wat de CO2-intensieve sectoren zijn, dus daar kunnen we nu al actie op ondernemen.”
Het derde probleem is welke cijfers je moet gebruiken. De huidige benadering is grotendeels kwantitatief, terwijl die ook kwalitatief zou moeten zijn. “De CO2-voetafdruk is de teller, maar de noemer is er ook nog”, zegt Markwat.
“Meet je bijvoorbeeld de CO2-voetafdruk van een bedrijf af naar omzet of naar ondernemingswaarde? Deze factoren maken een enorm verschil als de EU-wetgeving het ene verlangt en de wetgeving in andere regio’s en landen iets anders. De aanpak vraagt om meer focus.”
Simpel gezegd, zijn koolstofprijzen een vorm van belasting op elke ton aan uitgestoten CO2 die gewoonlijk wordt opgelegd door een regering. Met ongeveer USD 120 per ton CO2e kent Zweden de hoogste koolstofbelasting ter wereld, aldus het rapport ‘State and Trends of Carbon Pricing 2020’ van de Wereldbank.
Een ander instrument om met uitstoot om te gaan is het ‘cap-and-trade’- systeem. Hierin verhandelen uitstoters hun emissierechten al naar gelang de grens die daaraan is gesteld door hun regering. Een van de meest omvangrijke systemen is het emissiehandelssysteem (Emissions Trading Scheme, ETS) van de Europese Unie.
Binnen dit systeem fluctueert de koolstofprijs al naar gelang vraag en aanbod van de emissierechten. De huidige prijs in het ETS van de EU is circa EUR 33/t CO2e.
De meeste landen kennen echter geen koolstofbelasting of handelssysteem, of de prijzen zijn zo laag dat ze niet afschrikwekkend genoeg zijn om uitstoot tegen te gaan. Per eind 2020 waren er wereldwijd slechts 61 lopende of geplande initiatieven in het kader van koolstofprijzen, te weten 31 ETS’sen en 30 koolstofheffingen, aldus de Wereldbank. Dit komt overeen met 12 gigaton aan kooldioxide-equivalenten ofwel slechts ongeveer 22% van de totale uitstoot van broeikasgassen wereldwijd, tegenover 20% in 2019.
De koolstofprijzen blijven dus aanzienlijk lager dan nodig is om realisatie van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs te stimuleren. In 2017 raamde de Hoge Commissie voor de Koolstofprijzen dat in 2020 een mondiale koolstofprijs van USD 40-80/tCO2e en in 2030 van USD 500-100/tCO2e nodig zou zijn om de opwarming van de aarde te beperken tot 2 °C. Volgens het IMF is de gemiddelde prijs op dit moment ongeveer USD 2/tCO2e.
“Op wereldniveau hangt er op dit moment slechts aan 22% van de koolstof een prijskaartje en dat is echt onvoldoende”, zegt klimaatstrateeg Lucian Peppelenbos.
“Een gemiddelde van zo’n USD 2/t CO2e is absoluut niet serieus te noemen.”
“Toch zijn er wel wat signalen dat dit onderwerp wat serieuzer wordt opgepakt. De prijs van koolstof ligt in Europa nu op EUR 33/t CO2e, en op dat niveau gaat de prijs echt impact krijgen op economisch gedrag. Dit prijsniveau bewerkstelligt nu al een verschuiving van kolengestookte naar gasgestookte energiecentrales en het stimuleert koolstofarme innovaties binnen de industrie.”
Het onderwerp wordt duidelijk serieuzer benaderd door de EU, die zich via de European Green Deal heeft vastgelegd op CO2-neutraliteit in 2050. Het eerste doel voor 2030 is een reductie van 55% in de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van het niveau van 1990. Onderdeel van deze ambitie is een overeenkomst voor Carbon Border Adjustment (aanpassing koolstofgrenzen) met als doel een gelijk speelveld te creëren en Europese industrieën te beschermen tegen goedkopere, koolstofintensieve producten van buiten de EU.
“Het ETS is de hoeksteen van het klimaatbeleid van de EU”, zegt Peppelenbos. “De EU is zich ervan bewust dat om de doelstelling van een reductie van 55% in 2030 te behalen de emissierechten schaarser moeten worden, waardoor de prijs per ton CO2 hoger wordt. Door een heffing op koolstof aan de grens verandert de situatie volledig, wereldwijd.”
Hogere koolstofprijzen en heffingen aan de grens kunnen dan wel goed zijn voor het klimaat, maar brengen die geen schade toe aan de economie? Om het beter verteerbaar te maken voor de belastingbetalende partij, kun je een vergelijking trekken met bestaande accijnzen op brandstof. “Het gemiddelde bedrag aan benzineaccijns in Europa is vergelijkbaar met een koolstofprijs van ongeveer USD 300 per ton”, zegt Peppelenbos.
“Ondanks deze accijnzen is de auto-industrie in Europa nog even concurrerend en kopen consumenten nog steeds auto’s die ze ook intensief gebruiken. Maar het leidde er wel toe dat in Europa auto’s werden geproduceerd die zuiniger zijn dan de gemiddelde auto wereldwijd.”
“Dit bewijst dat het mogelijk is een hogere prijs in te voeren zonder de auto-industrie om zeep te helpen of de koopkracht van de consument teniet te doen. Je moet het alleen wel verstandig doen. Zodat niemand het hoeft te ervaren als een bedreiging.”
Bent u geïnteresseerd in het verhaal achter de verschillende klimaatrisico’s en -kansen? Mis dan niet onze nieuwe serie artikelen, researchpapers, filmpjes en webinars over dit belangrijke onderwerp.
Lucian Peppelenbos – klimaatstrateeg
“Kort gezegd draait het om het verlagen van de CO2-intensiteit van de portefeuille door bedrijven met een lage uitstoot toe te voegen, of bedrijven die geloofwaardige toezeggingen hebben gedaan over het terugdringen van hun uitstoot. Net als de financiële prestaties van een portefeuille moet de voortgang op dit gebied steeds worden afgezet tegen een referentiepunt.
Anders heeft de gerapporteerde uitstoot maar weinig informatieve waarde. Dat referentiepunt kan de algemene markt zijn, zoals de uitstoot van een wereldwijde index, maar ook een interne standaard, zoals een specifiek moment waartegen de jaarlijkse voortgang van een portefeuille wordt afgemeten. De hoogte van de uitstoot is eigenlijk niet zo relevant. Het is vooral belangrijk dat je gaat meten.”
“Dat zou inderdaad zo zijn als de door bedrijven gerapporteerde cijfers compleet waren. Helaas wordt een groot deel van de uitstoot hier echter niet in meegenomen. De werkelijke uitstoot wordt dan ook onderschat. Op dit moment zijn de rapportages van bedrijven en de metingen van beleggers vooral gericht op de uitstoot tijdens productieprocessen (Scope 1) en van de gebruikte elektriciteit voor die processen (Scope 2). De uitstoot die verderop in de keten wordt geproduceerd tijdens het gebruik van het product, laten ze links liggen in hun rapportage. Zo hebben olie- en gasproducenten een hoge CO2-voetafdruk in de productiefase, maar is dat slechts 20% van de totale uitstoot. De andere 80% wordt uitgestoten als de olie wordt gebruikt door klanten (Scope 3).”
“Dit geldt overigens niet alleen voor olie- en gasmaatschappijen, want in de gehele economie wordt de Scope 3-emissie onderschat. Veel voedingsmiddelenbedrijven hebben upstream een relatief kleine operationele voetafdruk, maar wel een hoge niet-gerapporteerde uitstoot door zaken als ontbossing en kunstmest in andere delen van hun toeleveringsketen. Er worden nog geen uitgebreide cijfers over toeleveringsketens berekend, openbaar gemaakt en meegewogen door de meeste beleggers (zie Figuur 1).”
Bron: Robeco, Trucost.
De grafiek toont de jaarlijkse gewogen gemiddelde CO2-intensiteit van de bedrijven in de MSCI AC World Index. De uitstootcijfers van de bedrijven zijn gebaseerd op de gemiddelde jaarlijkse uitstoot die bedrijven hebben gerapporteerd voor 2019. De gewogen gemiddelde CO2-intensiteit meet de CO2-intensiteit (Scope 1 + 2 + 3-emissie / bedrijfswaarde inclusief cash in miljoenen USD) voor ieder bedrijf in de portefeuille vermenigvuldigd met de portefeuilleweging.
“Het kan ertoe leiden dat de uitstoot van sommige bedrijven en sectoren wordt onderschat of overschat. Paradoxaal genoeg hebben veel aanbieders van ‘groene en schone’ oplossingen een hoge CO2-uitstoot als je alleen kijkt naar historische emissies. Neem bijvoorbeeld exploitanten van windturbines, fabrikanten van elektrische auto's en producenten van waterstof. Dit zijn allemaal schone technologieën, maar die werpen pas hun vruchten af in de gebruiksfase verderop in de keten.
En aangezien ze mogelijk staal nodig hebben voor onderdelen of elektriciteit van een CO2-intensief regionaal net gebruiken, zijn de emissies in Scope 1 en 2 alsnog hoog. Dat betekent dat hun potentieel voor decarbonisatie niet volledig wordt gerealiseerd in portefeuilles. Om dit effect tegen te gaan is voorspelkracht nodig.”
“Onze meest geavanceerde decarbonisatiestrategieën houden ook rekening met Scope 3-emissies. Voor andere strategieën zetten we zelfontwikkelde ramingstechnieken en modellen van externe partijen in om tot een zo goed mogelijke schatting van de toekomstige uitstoot te komen. Hierbij stippelen we voor sectoren een route uit naar een netto-uitstoot van nul op basis van (bijna) beschikbare technologieën. Naast Scope 3-emissies gebruiken we ook andere soorten toekomstgerichte gegevens om de klimaatparaatheid en toekomstige klimaatgecorrigeerde performance van bedrijven te voorspellen. Welke bedrijven hebben strategische plannen die de verschuiving naar CO2-arme technologieën en bedrijfsmodellen stimuleren?
Hoe gaan ze naar verwachting profiteren van de transitie naar netto-nul? Welke bedrijven zijn financieel gezien sterk genoeg om de kapitaalinvesteringen te doen die nodig zijn voor de transitie?”
“Het uiteindelijke doel is ervoor zorgen dat de portefeuilles van onze klanten klimaatbestendig zijn door hun exposure naar CO2-risico te verkleinen. Deze verantwoordelijkheid is veel complexer, waarbij veel meer komt kijken dan alleen het afzetten van de CO2-reductie van een portefeuille tegen een benchmark.”
“ESG-integratie heeft betrekking op informatie over verschillende risicofactoren, op het gebied van maatschappij, winstgevendheid, ondernemingsbestuur en milieu. Dit kan gecombineerd worden met financiële analyses om toekomstig risico nauwkeuriger in te schatten, financiële prestaties te beoordelen en tot beter onderbouwde beleggingsbeslissingen te komen.”
“Aan de andere kant vindt decarbonisatie vaak plaats om de klimaatrisico's in te dammen en de klimaatverandering tegen te gaan. De beslissing van een belegger om zijn portefeuille te decarboniseren is niet altijd puur gebaseerd op financiële doelen. Vaak is de wens om te beleggen in bedrijven met een positieve impact, door niet bij te dragen aan klimaatverandering en milieuschade, een belangrijke reden.”
“De economie groeit waar kapitaal stroomt. Dus als we kapitaal verplaatsen van achterblijvers naar bedrijven die hun CO2-uitstoot sterk verminderen, versnelt dat de transitie naar een CO2-vrije wereldeconomie. Daar moet ik wel bij zeggen dat het verkopen van de effecten van een grote uitstoter niet een direct effect heeft op de reële economie. Voor impact in de echte wereld moeten grote groepen beleggers ‘met hun voeten stemmen’ door te weigeren effecten te bezitten van zware vervuilers. Dit zorgt er uiteindelijk voor dat hun financieringskosten omhoog gaan en dat de verandering sneller tot stand komt.”
“Er zijn echter wel wat kanttekeningen te plaatsen bij deze aanpak. Ten eerste heeft het ontzeggen van financiering ook een negatief effect op bedrijven die wel willen veranderen, maar daar extra kapitaal voor nodig hebben. Daarnaast zijn er ook zware vervuilers met zo'n sterke cashflow dat ze helemaal geen nieuw kapitaal nodig hebben. Een financieringsboycot heeft dan niet zoveel zin. Maar zelfs voor bedrijven met veel cash is hun reputatie belangrijk. Dus als beleggers massaal weglopen van deze bedrijven, is dat een sterke waarschuwing voor het management van die bedrijven.”
“Beleggers moeten ook actieve engagement en stemactiviteiten inzetten om invloed uit te oefenen op het management. Aangezien we verspreid over hele economieën CO2-uitstoters tegenkomen en er grote, structurele veranderingen nodig zijn, moet de engagement niet alleen gericht zijn op bedrijven maar ook op landen.
Zo is Robeco onlangs een dialoog aangegaan met regeringsleiders om hen duidelijk te maken wat het totale effect is van tegenstrijdig CO2-beleid op nationaal niveau. Het werkt averechts om sommige industrieën te decarboniseren, terwijl andere industrieën bossen mogen kappen of zware vervuilers beschermende subsidies krijgen. Regeringsleiders moeten ook goed beseffen dat een nationaal decarbonisatiebeleid hun vermogen aantast om wereldwijde bedrijven, buitenlandse investeringen en financiering via staatsobligaties aan te trekken.”